In een artikel las ik de bovengenoemde titel. Met integreren wordt door sommigen Nederlanders vaak assimilatie bedoeld opgelegd door de dominante cultuur. Verder ging dit artikel over inburgering en participatie als tekenen van integratie en de afwezige rol van de overheid werd als gemis ervaren.
In het nieuws en door sommige politieke partijen worden de ‘allochtone jongeren’ als geheel als probleemjongeren afgeschilderd. Tijdens deze discussies is er geen oog voor de percentages van overgrote migranten die het wel goed doen en verder ontbreekt er aan elke nuance.
Hoe zal de agressie van de jongeren geduid worden vanuit sociale wetenschappen? De daad van deze jongeren is slechts een antwoord, een symptoom. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat er continu dubbele boodschappen aan migranten worden gegeven. Het is een paradox: ‘Ga weg’ en ‘we helpen u’. De hulpverleners zeggen dat zij er zijn om te helpen en tegelijkertijd hoort hij via vele media dat hij beter kan oprotten. Beide boodschappen worden door de onbekende maatschappij aan hen doorgegeven. Hoe hoort een kind met deze boodschappen om te gaan? Deze boodschappen beïnvloeden in de tijd van grote veranderingen, de puberteit en adolescentie.
De dubbele boodschappen worden ook aan de hulpverleners en ambtenaren gegeven. De migranten moeten geholpen worden, maar pas op: “Zoveel procent van de buitenlandse jongeren is crimineel, buitenlanders lichten het systeem op en zijn lui om te werken, zij hebben lak aan de Nederlandse normen.” Deze paradoxale taal hoort de migrant ook in zijn eigen land: Verdien daar geld, zorg voor ons, maar blijf een van ons, want daar is het slecht.
De status van een migrant speelt een grote rol: Wat is zijn status hier – ook in Nederland geboren- Nederlander of niet. De niet-westerse jongeren vragen zich af wie ze zijn. “Nederlander? Dat kan ik niet zijn! Buitenlander wil ik niet zijn! Dat is geen positief referentiepunt. Vanuit zijn oogpunt is het voor de jongeren aantrekkelijker om zich te identificeren met de rijke, welgeklede Nederlandse jongeren. Zijn vader bood weinig positiefs om zich mee te identificeren. Hij reageert agressief, omdat hij ”agressief’ bejegend wordt. Hij identificeert zich met de ‘agressor’, omdat hij weinig andere keus heeft om zich mee te identificeren. Door zelf agressief te worden, zegt hij in feite: “Kijk wat met mij gedaan wordt”. Een groot probleem is de werkloosheid onder de niet-westerse jongeren. Al de dingen die de Nederlandse jongeren zich kunnen permitteren, zijn niet binnen de handbereik.
Veel jongeren komen samen met of zonder hun ouders naar Nederland op zoek naar de vrijheid. De werkelijkheid is helaas anders. Zij worstelen dagelijks met de gevolgen van hun vlucht en worden telkens weer getraumatiseerd door het sociaal klimaat in Nederland en ook de lot van hun dierbaren in hun eigen land. In werkelijkheid worden deze groep onvoldoende bereikt, stellen onderzoekers in de jeugdzorg. De Nederlandse hulpverleners gaan vanuit dat opgroeien in Nederland automatisch een aansluiting met de hulpverlening met zich meebrengt. Het aanbod is onvoldoende toegesneden op de wensen van deze jongeren. In meerdere onderzoeken worden de verhoogde kans op het ontwikkelen van een psychiatrisch ziektebeeld aangegeven als gevolg van discriminatie, lage sociale positie, culturele dillema’s en gebrek aan sociale steun aangetoond. In de discussies van de afgelopen jaren vanuit het dominante cultuur worden deze problemen gereduceerd tot het aanleren van de taal en er wordt daaraan toegevoegd dat ‘zij zich maar met aanpassen’ als oplossing van het mislukte integratieprobleem.
In de hulpverlening speelt nog steeds dezelfde problematiek qua foutieve denkbeelden. Veel therapeuten denken nog steeds het vak met succes te kunnen uitvoeren wanneer zij in dezelfde taal communiceren als cliënt of wanneer zij kunnen beschikken over een tolk. Deze dominante gedachtegang komt uit de veronderstelling, in de medische wereld, alles te moeten kunnen of anders door aanvullende scholing alles te kunnen vangen in theoretische modellen, die te bevatten zijn.
In mijn betoog is het aangaan van een therapeutische relatie en het kennen van denk – en leefwereld van de jongeren en inlevingsvermogen van de zorgverleners, een basisvoorwaarde. Daarbij is het machtig maken van algemeen kennis, zonder specifieke kennis en houdingsaspecten, niet toereikend voor een goede zorgverlening.
Pejman Darvish-Zadeh